Pagina's

Rubrieken

Archief

Diversen

Mijn tocht zit erop. Het symbolische einde was waar de Rosecrans Avenue ‘meets the ocean’. Ik dipte mijn voorwiel in de Pacific op de grens van de gemeenten El Segundo en Manhattan Beach. Daarna trapte ik over een betonnen fietspad langs het strand naar een hotel in de buurt van het vliegveld en noteerde de eindstand van 3260 km. In de anderhalve dag die me nog restte heb ik niet veel gedaan. Met de bus ging ik naar het nieuwe Getty-museum in de heuvels van Sant Monica. Ligging en uitzicht waren mooier dan de magere inhoud van dit gebouw. Ik herinner me Munch, Ensor, Monet en een watermolen van Van Ruysdael. Er moest ook een Van Gogh zijn met blauwe irissen, maar die bleek uitgeleend aan Canada. Ik neem aan dat het financieel machtige Getty-imperium in de toekomst voor interessante aanvullingen zal zorgen. Cultureel erfgoed emigreert makkelijk als je geld hebt.

 

Over de drukste autosnelweg van de wereld, de Santa Monica Freeway, ben ik even naar downtown geweest om de bibliotheek te zien en mijn laatste e-mails te verzenden. Veel indruk maakte het centrum niet op me. Veel scherper staat in mijn geheugen de tocht door de woestijn gegrift.

 

Andere hel

De wielerklassieker Parijs – Roubaix wordt elk jaar weer ‘de hel van het noorden’ genoemd, ook als de temperatuur daar geen aanleiding toe geeft. Sportverslaggevers blazen beeldspraak graag op. Toch meen ik op de eerste dag in Californië een voorproefje van een hel te hebben beleefd. Die dag begon met wat ik in gedachten ‘de Grote Oversteek’ was gaan noemen. Ik reed Parker uit en even later ging ik over de brug van de Colorado-river. Het was 06.30 uur en mijn thermometer stond op 30° C.

 

Ik zat in het zuidelijk deel van de Mojave Desert. Na 10 km stond er een man naast zijn auto met pech. Ik informeerde naar zijn ongemak, maar concludeerde uit zijn één lettergreep-antwoorden dat hij mij liever zag gaan dan komen. Zo’n zwervende fietser in de verlatenheid is toch een soort risico. Bij Vidal Junction ( de kruising met de weg naar Las Vegas) was een controlestation van het ministerie van landbouw en een benzinestation waar ik voor het laatst nog frisdranken kon inslaan. Mijn volgende stop had Rice kunnen zijn, maar wat ik uit de verte zag, bleken seinpalen van de spoorbaan te zijn en wat ingevallen huizen.

De temperatuur steeg. Om 11.00 uur was het dragelijke voorbij. Weer een auto aan de kant van de weg, nu met een boot er achter op een trailer. Japanse dames en een Franse chauffeur die geen Engels sprak. Een nogal surrealistische combinatie in de woestijn. Een lager van de trailer was stuk. Ze wachtten op hulp. Water gevraagd en gekregen. Ze keken bezorgd naar me. Ik weet niet wie het meeste medelijden had met wie. De Japanse woordvoerster vroeg zich af of ik niet beter naar Twentynine Palms kon fietsen. Ze had geen benul van afstanden. Het was twee keer zo ver als Desert City.

 

Niet liggen

De splitsing van SR 62 en 177 liet lang op zich wachten. Volgens mijn berekening moest die er na 90 km zijn, maar was er pas na meer dan 100 km. Het middaguur verstreek, de temperatuur liep naar 45° C, het water in mijn bidons werd warm en schroeide in mijn keel. De kilometers werden zwaarder. In een cafeetje, ergens langs de weg in Arizona, had ik een praatje gemaakt met een vrouw die lid was van een rescue team. Ze had haar dochter die binnenkwam, gezegd dat ik een fietser was, eraan toevoegend ‘He’s crazy’. Ik kreeg nog de volgende raad: mocht je uitgeput raken, ga nóóit op de grond liggen. Die is heter dan de lucht en ‘you get killed’.

Nergens was schaduw en ik moest niet crazy zijn. Geen bomen, wel af en toe lage struikjes aan de kant. Ik kon wel een schaduw máken. Tussen de takjes op borsthoogte schoof ik een zwarte vuilniszak als een afdakje en klemde die vast met wasknijpers. Daaronder ging ik een tijdje op mijn hurken zitten uitpuffen. De lucht was inmiddels zo heet dat het ademen door de neus beter te verdragen was. Niet alleen de grond was heet, ook mijn fietsframe gloeide. Het zwarte zadel brandde door mijn koersbroek heen. Barbecuebillen. Ik pauzeerde steeds vaker, zo om de vijf kilometer. Mijn hoofd bedekte ik met een nat gemaakt bandana, waar ik weer mijn witte pet op zette. Met een andere bandana beschermde ik mijn hals en nek. Omdat ik ooit in New York een heat stroke had opgelopen, was ik beducht voor de eerste symptomen: duizelig- en misselijkheid. Mijn blik richtte zich allengs meer naar binnen. De weg trok zich als een strakke lijn naar de horizon. Interessant waren ook de vele dustdevils, stoftornadootjes in de verte. De lengte van mijn pauzes breidde zich uit van 15 tot 45 minuten. Om vier uur wees mijn thermometer 51° C aan. Tussen de struiken kwamen zo nu en dan ook wat bomen voor en hun aantal nam toe. Ik kon nu eindelijk een stukje grond in de schaduw vinden om even te zitten Tien kilometer voor Desert City was een suikerrietakker met Mexicanen. Fles omhoog en schreeuwen: Fresh water?? Dat hadden ze. Van de hel naar de hemel: wat een goddelijk vocht.

 

Desert City

Het laatste stuk liep flauw omhoog. Om vijf uur voelde ik dat de ergste hitte voorbij was. Ik zag weer huizen en ook de snelweg, Interstate 10. Van enkele trailer homes kwam ineens een zootje honden blaffend op me af. Stuk of acht. Terwijl ik mijn dazer uit mijn stuurtas haalde, stopte er een auto tussen mij en de honden. Het echtpaar Dan en Pat Holder had zich al vele malen aan die hondenbende geërgerd en bij de politie geklaagd, wat niet had geholpen. We raakten in gesprek.  Ze keken bedenkelijk dat ik die dag uit Parker kwam. Er was in Desert City geen motel, geen B&B, geen camping. Mijn volgende vraag was doorzichtig: was er misschien iemand ‘who was willing to take as a paying guest?’ Ze keken elkaar aan. Ik kon in hun motor home slapen. Bij hen heb ik vele glazen vruchtensap gedronken en perziken gegeten. Vermoeidheid en hitte hadden mijn eetlust verdoofd.

In het duister ging Dan me voor naar hun huis op wielen (pas op voor ratelslangen!). Binnen was het 40 graden, maar de airconditioning werkte goed en al gauw moest ik een deken over me heen trekken. Of ik de coyotes nog had gehoord, wilde Dan de volgende dag weten. Nee, ik had blijkbaar goed geslapen.

Nog één keer zou de hitte me bijna vellen. Kort voor Indio op een lange betonnen brug kreeg ik vlekken voor mijn ogen. De boom aan de voet van het viaduct kon ik op tijd bereiken. In de buurt van Riverside zag ik feed lots met koeien onder afdaken. Bij de boerderijen hoorden Nederlandse namen: Hettinga, Westra, Dijkstra, Huizenga. Het leek wel een Groningse kolonie. De droogte zorgde wel voor een scherpe veelucht. Tot daar was, vertelde me een Paul Huizenga, de wind van de oceaan voelbaar en dat maakte de veeteelt mogelijk. Ik was de hitte voorbij. Nog één dag en dan de Stille Oceaan. Een zachte euforie begon mijn gedachten te strelen.

 

 

Los Angeles, Californië, 28 augustus 1999

 

Tags:

Nog geen commentaren »

Nog geen commentaren.

RSS feed voor commentaren op dit bericht. TrackBack URL

Geef commentaar

Je moet aangelogd zijn om commentaar te plaatsen.